Jefke, de Bollebozen en het brandhout
Het was een frisse ochtend. De lucht rook naar herfst en houtrook, en achter het kippenhok klonk het klonk-klonk van stapelend brandhout.
"De winter komt eraan," mompelde de baas terwijl hij nog een blok op de stapel legde.
Jefke stond ernaast met zijn bal in zijn bek, kwispelend van ongeduld.
Hij legde hem precies voor de voeten van zijn baas.
"Niet nu, Jefke," klonk het. Klonk-klonk!
Maar Jefke bleef staren — grote ogen, de bal klaar voor actie.
Vanuit het hok keken de Bollebozen nieuwsgierig toe.
"Daar gaat hij weer," kakelde er eentje. "Altijd met die bal!"
"Wacht maar tot hij 'm gooit," zei een ander. "Dan zijn wij weg!"
En ja hoor — zwaai! De bal vloog dwars over het erf.
Jefke stoof erachteraan, de kippen kakelend alle kanten op.
Veertjes vlogen, poten trappelden — chaos!
Toen de rust terugkeerde, stond de baas lachend met een stuk hout in zijn hand.
"Nou," zei hij, "dat was óók een vorm van opruimen."
En Jefke? Die kwam triomfantelijk terug, bal in bek, kwispelend van trots.
De Bollebozen schudden hun veren.
"Volgende keer," zeiden ze, "blijven wij in het hok."

